Jung: Ik en Zelf, in relatie tot damspeltherapie                                                                                       (Sâo Paulo, september 2016)

(Naar aanleiding van Jungs artikel in de Kleine Jungbibliotheek)

 

Door assimilatie van het Onbewuste (het Zelf is het centrum van het Onbewuste) door het Bewuste wordt het Bewuste groter, en ook het Ik. (Het Ik is immers het centrum van het Bewuste.)

Het gevaar van deze assimilatie is dat het Ik zich met het Zelf gaat identificeren, met als gevolg dat het Ik opgeblazen wordt. We spreken dan van een geďnflateerd Ik.

Een tegenovergestelde assimilatie is ook mogelijk. Het Onbewuste assimileert het Bewuste. (Met als gevolg eveneens een geinflateerd  Ik.) Het Zelf (dat het centrum van het Onbewuste is) slokt als het ware het Ik op. Het Ik is dan in de macht van het Onbewuste (en het Zelf als centrum daarvan) met de daarbij behorende grootheidswaan zoals ideeën dat het Goddelijk is.

 

In het eerste geval (van assimilatie van het Onbewuste door het Bewuste) ontstaat er een teveel aan Ik-functies zoals rationaliteit. Het Ik gaat dan denken dat het alles kan verklaren. Het Onbewuste wordt dan gepsychologiseerd.

In het tweede geval (van assimilatie van het Bewsute door het Onbewuste) wordt het Ik gemythologiseerd, en ziet overal magische en geheimzinnige verbanden.

 

Therapeutisch is het belangrijk om in beide gevallen van een geinflateerd Ik de grenzen tussen het Bewuste en het Onbewuste te bewaren en te bewaken. Dit door een zekere bescheidenheid in acht te nemen en niet te gaan denken dat je (Archetypische) inhouden van het Onbewuste kunt beheersen. Te denken valt hier aan de Archetypen zoals Schaduw, Anima en Animus. Archetypen zijn natuurkrachten die spontaan optreden en niet weggeredeneerd kunen worden. Ze zijn autonoom.

Een overheersing van het het Bewuste (en het Ik) door Het Onbewuste (en het Zelf) door te veel verbeelding waarin het Ik als het ware betoverd wordt door de fascinatie en de numinositeit die nu eenmaal van het Onbewuste uitgaat. Hier moet nuchterheid beoefend worden in de vorm van deugdzaamheid en discipline.

 

De functie van de wisselwerking van het Ik (als centrum van de bewuste persoonlijkheid) en het Zelf (als centrum van de totale persoonlijkheid.)

 

(Hierbij moet aangetekend worden dat het Ik een bewuste afgeleide is van het Zelf. Daarom is weliswaar het Zelf het centrum van het Onbewuste, maar in de oorsprong ook het centrum van het Bewuste. Daarom is het Zelf in die zin het centrum van de totale persoonlijkheid)

 

De functie van de wisselwerking van het Ik en het Zelf is om het evenwicht (ofwel anders gezegd de stationaire toestand) te bewaren tussen het Bewuste en het Onbewuste. De grenzen daartussen moet bewaard blijven.

In het geval van een te eenzijdig Bewustzijn, dus als het gaat denken dat het alles beheerst, komt het Onbewuste in actie, in de vorm van het produceren van dromen met als cetraal beeld de “temenos” als symbool van het Zelf, of beelden van cirkels en vierkanten met als thema de “kwadratuur van de cirkel”, hetgeen ook een symbool van het Zelf is. Met deze symbolen van het Zelf wordt uitgedrukt dat het nooit gaat lukken met de huidige stand van ontwikkeling van het Bewustzijn bepaalde tegenstellingen te verenigen. Hiervoor is een vernieuwing van het Bewustzijn nodig die alleen kan ontstaan als inhouden van het onbewuste gebied in het bewuste gebied komen.

 

(Van een  eenzijdig Bewustzijn is sprake als er een onevenwichtigheid in de persoonijkheid ontstaat en de persoon onaangepast gedrag gaat vertonen, of psychosomatische symptomen krijgt. In dat soort gevallen treedt er een spontaan proces in werking om de evenwichtige interactie tussen het Bewuste en het Onbewuste te herstellen. Er komen dan dromen (de droom is het intermediair tussen het Bewuste en het Onbewuste) met heelmakende symbolen. Symbolen van het Zelf zoals de temenos of de mandala.

 

Het dambord is zowel een symbool van een temenos als een mandala en een een symbool van de kwadratuur van de cirkel.

Het bord is vierkant (is een quaterniteit) en een optelling van allerlei vierkanten. Voorals het 64 velden-bord is daar een schitterend beeld van.

Het bord is een beeld van tegenstellingen. Er zijn witte en zwarte velden, er wordt met wit tegen zwart gespeeld. De speelrichting  van wit en zwart is tegengesteld, en uiteidelijk moet de tegenstelling verdwijnen doordat of wit of zwart verdwijnt. Lukt dat niet, dan spreekt men van remise, hetgeen een afleiding is van het Franse woord “remettre”, en betekent “ weer op zijn plaats zetten”, zodat het spel weer opnieuw kan beginnen.

Bij winst van een van de kleuren blijft er een vierkant over waarin de winnende schijven zich vrijelijk kunnen bewegen. De tegenstelling is opgeheven. De dwang die de tegenstelling opriep is weg.

Het damspel is hier een oefening in symboliek en rationeel gepsychologiseer. De tegenstelling is symbolisch opgelost. Een symbool is op een meta-niveau een programma voor het gedrag.

 

Een temenos is een beperkt gebied dat een oefenplaats is om het Bewustzijn te vormen en te oefenen met als doel buiten dat beperkte gebied het onbeperkte gebied van het Onbewuste waar chaos en psychose heerst tegemoet te kunnen treden, zonder daarin om te komen (psychotisch te worden).

Door dit soort geestelijke oefeningen vindt er een zinvolle wisselwerking plaats tussen en Ik en het Zelf, zonder dat het Ik zich met het Zelf identificeert, of het Zelf het Ik overneemt.

Indien er echter wel identificatie van het Ik met het Zelf optreedt moet er in het beeld van de temenos (het dambord en de schijven) discipline opgebracht worden door het spel te leren. Dat wil zeggen te gehoorzamen aan de interne wetten (regels van het spel) van de logica van het spel, zonder je te verbeelden dat je het spel ooit volledig tot in de perfectie kunt beheersen, maar alleen de perfectie kunt benaderen. Hierdoor wordt het Ik de nodige bescheidenheid bijgebracht, in plaats van dat het opgeblazen wordt.

Het Ik offert hiermee een deel van zijn rationaliteit op en laat meer droom toe en gaat beseffen dat er ook nog machten buiten het Ik zijn.

 

In het tweede geval, als het Zelf (het Onbewuste) zich aan het Ik (Bewuste) assimileert, dus als het Ik magisch gaat denken (want in het Onbewuste heerst nou eenmaal het magische denken) moet er minder “gedroomd” worden.

In dit geval moet er een duidelijke competitie gespeeld worden. Dus op het bord tegen een reeële tegenstander.

 

Hiermee is niet gezegd dat het beoefenen van het damspel en het deelnemen aan een competitie zonder meer bevorderlijk voor geestelijke gezondheid is. Het damspel als beeld van een temenos is een heelmakende Archetypisch symbool van het Zelf als centrum van de totaliteit, heeft echter ook een vernietigende kant in zich, zoals elk Archetypisch symbool. Het kan de beoefenaar ook opslokken en in bezit nemen zodat het een obsessie wordt en de beoefenaar als het ware bezeten wordt. Dit gebeurt vooral als het symbool als concrete werkelijkheid gezien gaat worden.

Het Archetyische symbool kan in extreme gevallen tot een dusdanige “vergeestelijking” leiden, dat het de beoefenaar tot het geestelijke magische leven (de dood) aan gene zijde kan verleiden.

 

Te veel van het “goede” is ook niet goed.

 

 

 

PS

( De hoogleraar waaronder ik gestudeerd heb daagde altijd zijn medewerkers die te veel praatjes kregen uit voor een partij schaak. Hij was schaakmeester, dus hij won bijna altijd, en merkte dan na afloop op: “zo nu weet je weer wie er de baas is”. Dit om hun bescheidenheid bij te brengen.)