Droom in vier scènes van een jonge academische ingenieur

 

 

 

 

Scène 1

Mijn broer, ikzelf en mijn vader zijn met het familie schip voor anker gelegen op het wad voor Vlieland. Op onze oorspronkelijke ankerplaats bij de ‘boom’. Door een of andere oorzaak raakte het anker los en raakte het schip op drift. Door de opening van het luik zie ik dat we op de betonnen kade dreigen te klappen. Mijn broer en ik proberen snel de motor van het schip te starten. Maar mijn vader is al sneller in actie door met het roeibootje met de bb-motor het schip richting de zee te duwen. Ik kan dat zien omdat ik om het schip heen vlieg.

 

Scène 2

Ergens op het wad, bij onze ankerplaats, maar meer richting de zee staat een houten huis/gebouw op palen in het water. Het is een visserswoning met leefnetten met vis (grote) onder de woning. Ik zie dit allemaal omdat ik kan vliegen, kennelijk in een vliegmachine.

De visser, die eigenaar is van het vissershuis is mijn/onze vijand en moet geruïneerd worden door al zijn leefnetten kapot te varen samen met zijn vissershuis. Het is de bedoeling dat ik dat doe met wat het schip nu is geworden, een soort speedboot-onderzeeër. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt in de droom is niet duidelijk, maar in ieder geval het idee van de ontsnappende vissen en een verwoest vissershuis is zichtbaar.

 

Scène 3

Ik loop of sta in een soort parkje met een pad en een paar bomen. Het pad loopt vanuit de verte in een S-vorm.

Er is een andere man aanwezig. Hij komt mij kennelijk tegemoet vanuit de verte. Het park ligt in een heuvellandschap met groen gras.

De man heeft een lang postuur, een langwerpig maar gerond hoofd, een blank of bleek gezicht en lichtbruin/blondachtig haar.

Ik weet dat die man mij kwaadgezind is en iets kwaads vertegenwoordigt. Hij moet uitgeschakeld, gedood worden. Er ontstaat een kleine worsteling en ik probeer zijn schedel te verbrijzelen op de punt van een stalen anker dat naast een put of vijver ligt. Dit lukt niet de eerste poging waarmee ik zijn hoofd met mijn hand tegen het anker sla. Bij de tweede keer lukt het wel en zijn schedel spat open als een gekraakt ei. Dan krijg ik een schuldgevoel en ik wil het lijk laten verdwijnen. Dit doe ik door het lijk in de vijver te laten glijden. Om het nog beter te verbergen, of niet, drijft er een wit-grijs gekruld doek in de put in de vorm van een halve maan. Ook een paar waterlelies verbergen het lijk.

Dan zie ik in de verte nog een gedaante verschijnen. Weer word ik mij bewust van mijn schuld over de moord en probeer een alibi te bedenken over waar ik ten tijde van de moord was.

 

Scène 4

Ik lig ’s nachts in mijn bed, maar de kamer is anders. Vanuit mijn kamer gaat er een deur naar de gang tegenover mijn deur, dat is de deur van de slaapkamer van de buurvrouw.

Ik heb een dikke drol gepoept in mijn bed. Ook daar schaam ik mij voor en wil dat opruimen door de drol in een plastic zak te doen. Terwijl ik dat doe zie ik dat de drol de vorm van een poppetje heeft en behoorlijk stug is, als een echte teddybeer. Er ligt ook nog een los stuk drol naast dat poppetje. Door een geheimzinnige oorzaak gaat de deur open zodat ik rechtstreeks in het vertrek van de buurvrouw kan kijken. Ik stop snel dat poppetje in de plastic zak. Wat er met de overgebleven worst-stront gebeurt weet ik niet. Dan voel ik de aanwezigheid van de buurvrouw in haar vertrek die daar naakt of half rondloopt.

Dan word ik mij bewust van de droom-situatie en de gelegenheid om een voyeuristisch sexueel avondtuurtje met de buurvrouw aan te gaan. Door in haar slaapkamer te sluipen en haar voor de spiegel / badkamer te ‘pakken’ en haar de haar mond te zoenen.

Dan wordt de opwinding te groot en word ik wakker.

 

 

Betekenis.

De algemene teneur van de droom is  dat het voertuig des levens (het schip) op drift komt door onverklaarbare oorzaak en dat de droom eindigt met een gevoel van opwinding om met de buurvrouw naar bed te gaan.

Het spontane losslaan van het schip geeft aan dat er een Archetype (een gedragsimpuls vanuit het onbewuste) werkzaam is. Aan het einde van de droom blijkt dat dit Archetype de Anima is. Het onbewuste vrouwelijke aspect in de mannelijke persoonlijkheid dat leven in het mannenbestaan brengt.

 

De droom bestaat uit vier scènes. Een viertal is een symbool van heelheid, dat wil zeggen dat innerlijke tegenstellingen op een hoger niveau overstegen worden en er éénheid ontstaat. De tegenstelling waar het om gaat is die tussen het rationele bewuste en het irrationele onbewuste dat als een vrouw gepersonifieerd wordt.

De droom laat de dromer in zijn onbewuste kijken en komt daar allerlei merkwaardigheden tegen waarvan hij niet wist dat hij ze had (ze waren immers onbewust). Met andere woorden hem wordt een spiegel voorgehouden. In de vierde scène komt inderdaad een spiegel voor.

De éénheid waar het hier om gaat wordt gesymboliseerd door de eenwording met de vrouw.

 

Afdaling in of ontmoeting met het onbewuste wordt gesymboliseerd door een afdaling in, ontmoeting met water. Water als symbool van het onbewuste. Water ook wel als symbool van onbewust geworden geest een dode geest waar geen leven in zit. En door onverklaarbare oorzaak komt dat water tot leven als symbool van de spontaneïteit van het onbewuste. Kortom, er komt weer leven.

De afdaling in of naar het onbewuste is te zien in de relatie tussen boom die hoog op de wal staat met haar takken in de lucht (als symbool van geest) en het diepere water waar het schip naar toe gaat.

Het is interessant er even bij stil te staan dat een boom een soort moedersymbool is. De boom symboliseert het matriarchale gebied. Dit is een mooi woord voor het Onbewuste gebied. In de ontwikkeling moet de dromer dus los komen uit het gebied waar het Archetype van de Moeder het voor het zeggen heeft. Want daar in de buurt ligt hij ook nog voor anker.

Ik wil hierbij opmerken dat het Archetype van de Moeder weinig met de echte moeder van de dromer te maken heeft, maar er wel vaak mee verward wordt.

 

 

Het leven was kennelijk tot stilstand gekomen, getuige het voor anker liggen van het schip op een plek waar de ouders van de dromer vroeger op vakantie gingen.

Dit is een symbool voor regressie: het wegzinken in jeugdherinneringen als kind. Dit is niet ongevaarlijk, want je kunt hier in blijven hangen en het verleden idealiseren waardoor het leven tot stilstand komt. Dat gebeurt hier echter niet, want de dromer wordt juist geactiveerd en er gebeurt van alles. Technisch gezegd heeft er ook een introversie plaatsgevonden: een soort bebroeden van innerlijke mogelijkheden waarmee de dromer nu naar buiten komt. Hij komt uit het schip en probeert met zijn broer het schip voor te-pletter-slaan te behoeden.

Dat dreigende te-pletter-slaan is een symbool voor de enorme verwoestende kracht (denk aan een psychose) die van het onbewuste uit kan gaan als het niet getemd wordt en in bedwang wordt gehouden door het bewuste deel van onze persoonlijkheid. Het onbewuste is de ongetemde brute geestelijke natuurkracht.

 

Deze eerste scène vindt plaats in ondiep water vlak bij de oever van de Waddenzee en op de oever op een duin staat een boom.

Ondiep water is een symbool van het tussengebied van het bewuste en het onbewuste. Half bewust en half onbewust. Het psychische gebied dat ook wel de Schaduw genoemd wordt, omdat het bewuste licht is en het onbewuste donker. Dit tussengebied wordt ook wel het persoonlijke onbewuste genoemd omdat het onbewust geworden inhouden uit het bewuste gebied bevat. Hier vinden we dus de verdrongen zaken waar we liever niet aan herinnerd worden zoals onze slechte eigenschappen.

De Schaduw is een Archetype. Dat wil zeggen dat het over een eigen energie beschikt en zich openbaart in een Achetypisch Beeld als het bewuste deel van onze persoonlijkheid het niet meer weet. Dus als de persoon in (geestelijke) nood is.

 

Een ander actiever beeld van de Schaduw is de Broer. Als Archetypen gepersonifieerd verschijnen wijst dat op activiteit van het onbewuste. Het is duidelijk dat de broer een beeld van de Schaduw is omdat hji van hetzelfde geslacht is als de dromer.

 

De Vader is meestal het archetypische beeld van de Geest. Het levende dat de dode materie bezielt. Hij redt het schip door het met een bootje de zee in te duwen.

Het Schip kan hier ook gezien worden als een Moedersymbool als een symbool van passiviteit, daar waar de vader activiteit voorstelt.

 

De dromer als man zijnde staat dichter bij het geestelijke. Het geestelijk is het mannelijke attribuut, terwijl het materiële het vrouwelijke attribuut is. Het woord materie komt van mater dat moeder betekent. Materie is moederstof.

Het geestelijke aspect van de dromer, hij krijgt als het ware de Geest, wordt uitgedrukt doordat hij vliegt. Hij bevindt zich in de lucht, en lucht is het geestelijke gebied.

De geest krijgen is een absolute en noodzakelijke voorwaarde voor leven. De geest zet hem in beweging en brengt hem uiteindelijk bij zijn Ziel, de Anima, de buurvrouw.

Maar dat gaat niet vanzelf. De Geest heeft ook een negatieve kant.

 

De dromer ontmoet in de persoon van zijn broer en de situatie van het ondiepe modderige water van het Wad de schemerige kant van zijn persoonlijkheid. Hij moet daar doorheen om bij het echte diepere onbewuste te komen. Het schip wordt naar een dieper gebied geduwd met een klein bootje. Daar ziet hij wat er leeft in dat onbewuste: vissen. Vissen als de primitieve voorlopers van de Anima.

In veel mythen, sprookjes en sagen wordt de primitieve Anima uitgedrukt als een vrouw met een vissen- of slangenstaart. Hiermee wordt het instinctieve aspect van de Anima uitgebeeld dat nog in het gebied van het onbewuste leeft. De Anima, in dit geval de primitieve voorlopers hiervan worden, is de personificatie van het onbewuste dat vrouwelijk is. Een personificatie wijst op activiteit van het onbewuste.

Vaak is dat half vissenwezen een betoverde vrouw die uit de macht van de tovenaar bevrijd moet worden. De taak van de man is dan zijn Anima te bevrijden uit de macht van dat onbewuste en haar naar het bewuste gebied van zijn persoonlijkheid te brengen.

Dat gaat niet zonder slag of stoot, want de Anima (zijn ziel en levensbeginsel) wordt vastgehouden door de baas van het onbewuste. In dit geval de visser. Hij woont boven het water in een huis op palen. Hij is de boze geest of tovenaar die de Anima van de dromer in een betovering gevangen houdt. En als dan die boze geest (visser in dit geval) verslagen is, is de betovering van de Anima doorbroken en blijkt het een mens te zijn. (In sprookjes vaak een prinses.) (In het onbewuste heersen de wetten van de magie. In het bewuste de wetten van logische wetten van oorzaak en gevolg.)

 

In de tweede scène zien we hoe de primitieve voorloper van zijn Anima vissen zijn die in netten vastzitten onder het huis op palen van de visser. De visser is de vijand van de dromer en de dromer lijkt het voor elkaar te krijgen de vissen te bevrijden en het huis van de visser te verwoesten. Hij doet dat door met het schip als torpedo speedboot dwars door alles heen te varen. (Het schip is nu in die torpedo speedboot veranderd. Dat geeft aan hoe magisch het er in het onbewuste toegaat.)

De vissen zijn vrij, maar waar de visser is is onduidelijk.

 

In de derde scène speelt zich niet in het water af, maar in een parkje met een vijver en een paar bomen.

Het gebeuren uit scène 1 en scène 2 lijkt zich hier te herhalen maar op een bewuster niveau. Loskomen uit het matriarchale gebied en de baas of  bewaker daarvan, de vijandige man vernietigen.

Vaste grond in tegenstelling tot zee is een duidelijk symbool van bewustere gebieden. De vijver of put als ondiep water is hier het symbool van het persoonlijke onbewuste en de Schaduw waarin we de dingen wegstoppen die we liever niet van onszelf weten.

Naarmate het bewustzijn toe neemt gaat het er ook minder toverachtig toe. Maar de visser (boze geest/tovenaar) blijkt in een andere gedaante aanwezig te zijn: de lange bleke man met zijn langwerpige geronde hoofd met lichtbruin blondachtig haar.

Doordat de dromer zich minder op vijandig terrein bevindt (op bewuster terrein), de zee is het gebied van de visser, lukt het hem de vijandige man te verslaan door zijn schedel te verbrijzelen op de punt van het anker. Het anker als het symbool dat hem in dat matriarchale (onbewuste gebied) verankerd hield.  Hoofd als benadrukking van de plaats waar de geest gedacht wordt. Zo wordt de weg opengemaakt voor de ontmoeting met zijn Anima.

Dat de dromer in de richting van bewustwording opschuift zien we aan het Schuldgevoel dat hij krijgt door de moord. In het echte onbewuste is geen moraliteit en geen schuldgevoel.

Schuldgevoel is inherent aan bewustwording, want er wordt a.h.w. iets aan het onbewuste onttrokken en in het bewuste gebied gebracht. En daar moet voor betaald of geofferd worden. Zijn onschuld is hier geofferd.

De dromer is dus een moordenaar, en dat weet hij van zichzelf. Maar hij wil het eigenlijk niet weten en wil de straf daarvoor ontlopen door het lijk te verbergen.

Door het lijk in het ondiepe vijvertje te laten verdwijnen, verdringt hij de schaduwkant van zijn persoonlijkheid.

Uit schuldbewustzijn probeert de dromer een alibi te bedenken. Dit is weer een duidelijke aanwijzing dat zijn bewustheid toegenomen is.

 

De worsteling van de dromer met de man die we zojuist ’t negatieve deel van de Geest hebben geïdentificeerd vond plaats naast een vijver. Deze plaats is een typisch Archetypisch symbool van transformatie naar een hogere vorm van bewustwording die in verschillende mythologieën voorkomt. Het bekendste voorbeeld daarvan is de strijd  van de bijbelse Jacob met de Engel (ook een geest) aan de oever van een beekje. Hiermee overwon Jacob de angst voor zijn broer Ezau, met andere woorden: hij overwon de angst voor zijn eigen Schaduw en kwam tot groter zelfbewustzijn. (Het offer dat jacob voor die grotere bewustheid bracht was dat zijn heup verdraaid werd en hij mank moest lopen.)

 

Met die toegenomen bewustheid en zelfbewustzijn gaat de dromer de vierde scène in en wordt aan het einde van die scène wakker en komt bij bewustzijn.

Deze scène begint in zijn kamer in zijn bed. De deur naar de slaapkamer van zijn buurvrouw gaat open. De dromer bevindt zich nog steeds in het onbewuste gebied, want het bed en slapen is daar het symbool van. De buurvrouw is het Archetypische symbool van de Anima op een veel hoger ontwikkelingsniveau dan de vissen uit de tweede scène. De buurvrouw bevindt zich in haar slaapkamer. Dus in de kamer van het onbewuste.

Er gebeurt iets raars. De dromer heeft in zijn bed gepoept, maar geen gewone drol, maar een drol in een vorm van een poppetje. Naast Schuldgevoel heeft hij nu ook Schaamtegevoel. Wederom een teken van toegenomen bewustheid. Hij begint langzamerhand het magische toverachtige gebied te verlaten, want een drol leggen en daar een poppetje uit fabriceren is een magische Scheppingsdaad die typisch past in het magische denken dat aan het logische denken voorafgaat. In diverse mythologieën zoals o.a. in de Bijbel (Genesis) opgetekend staan, maar ook in rapporten over psychiatrische patiënten en kinderlijke fantasieën wordt de mens uit stront en drek geschapen. In onze Bijbel staat het er gekuist, uit klei, maar in primitievere versies van scheppingsverhalen staat uit slijk of drek of zelfs stront.

De idee dat je in je eentje in gedachten alles kan maken (scheppen) lijkt hier met het opruimen van dat stront poppetjes voorbij.

 

De betovering is voorbij doordat de boze geest die de dromer in een magisch denken vasthield is verslagen. Dit zie je ook weer in mythen en sprookjes. Denk bijvoorbeeld aan Hans en Grietje. Zodra de heks in het vuur omkwam was de betovering doorbroken en bleek het huisje van koek en snoep een normaal huisje.

 

De dromer krijgt een normaal gevoel van geilheid naar zijn (half)naakte buurvrouw toe en wil haar op haar mond kussen. Maar voor de spiegel in de badkamer. De spiegel als symbool van zelfkennis. De naaktheid als symbool van de naakte waarheid. De badkamer als symbool van het in elke scène terugkerende water.

 

Veel sprookjes eindigen met glas, of uit een diepe slaap wakker gemaakt worden. Sneeuwwitje in de glazen kist, Assepoester met haar glazen muiltje, Doornroosje uit haar slaap, enz. en ze leefden nog lang en gelukkig. Dit zijn prachtige voorbeelden hoe de dromer, de Prins, de Held, zijn Anima (zijn ziel als levensbeginsel) bevrijdt uit de macht van een boze betovering (uit de macht van het magische onbewuste) en kan het echte (bezielde) leven beginnen.

 

De Anima is de verpersoonlijking van het actieve onbewuste. De onbewuste andere kant van de mannelijke persoonlijkheid. (De boom is het meer het plantaardige symbool van een passief onbewuste.) Deze tegenstelling wordt in droom opgeheven. Door de kus, maar waarschijnlijk ook door een sexuele daad, al zegt de droom dat niet letterlijk, als een symbool van het huwelijk waardoor de tegenstelling in zijn persoonlijkheid opgeheven wordt.

Er hoeven dan geen magische poppetjes van stront gedraaid te worden, maar echte poppetjes van vlees en bloed.

 

Dit nachtelijke drama in vier bedrijven als symbool van heelwording. (Het klassieke Griekse drama bestaat ook uit vier episodes. Deze opmerking als suggestie hoe de Griekse toneelschrijvers aan hun inspiratie kwamen.)

 

In het nagesprek over de uitleg van deze droom merkte de dromer op dat hij tijdens zijn droom een steeds ‘hogere’ trap van bewustzijn vervoer. Het voelde echt zo.